woensdag 22 juni 2016

Dr. Nick has left the building

De entourage van Elvis Presley telde behalve een Nederlandse manager ook een dokter van Griekse afkomst. George Constantine Nichopoulos, door The King steevast Dr. Nick genoemd, was de omstreden lijfarts van de zanger. Hij overleed eind februari op 88-jarige leeftijd in Memphis.

Dr. Nick was een geboren Amerikaan en beleefde zijn jeugd in Anniston, Alabama. Vader en moeder, immigranten Constantine George Nichopoulos en Persephone Bobotsiares, dreven een restaurantje: Gus’ Sanitary Cafe. George hielp mee ‘zodra ik boven de bar uit kon kijken.’ In 1959 studeerde hij als arts af. Acht jaar later kwam hij in contact met Elvis, hij hielp hem van zijn zadelpijn af. Rond 1970 trad Nichopoulos in dienst van Presley en bleef dat tot de dood van The King in augustus 1977. Hij toerde met Elvis kriskras door de VS als prominent lid van de Memphis Mafia, de inner circle van Presley. Op foto’s en films zien we hem altijd met zijn onafscheidelijke zwarte dokterstas om de ster bij te staan met het zware tourschema: ‘Ik was zijn vader, zijn beste vriend en zijn dokter.’

Nichopoulos trouwde een vrouw met Griekse achtergrond: Edna Athena Sanidas. Het was een flamboyante man met opmerkelijke broeken, overhemden met levensgrote punten, Hawaii-shirts en al vroeg opvallend lang, zilverwit haar. Op het moment dat Presley stierf was hij in de nabijheid en hij heeft nog geprobeerd zijn werkgever te redden. Ook bij de autopsie was de dokter aanwezig, waarna hij degene werd die Elvis officieel dood moest verklaren. Bij de begrafenis droeg hij met anderen de kist.
Vanwege het voorschrijven van overdoses medicijnen aan Elvis, Jerry Lee Lewis en twaalf andere patiënten, kreeg hij in 1980 een proces aan zijn broek. Alleen al in de acht maanden voor zijn dood had hij Presley meer dan 10.000 doses amfetamines, barbituraten, stemmingsremmers, pijnstillers, slaappillen, laxeermiddelen en hormoonpreparaten voorgeschreven. Maar volgens de dokter probeerde hij Elvis zo van zijn verslaving af te helpen, onder meer met placebo’s: ‘Elvis was een gecompliceerd iemand. Hij dacht dat er voor alles iets was.’ Nichopoulos hield vol dat The King aan extreme constipatie overleed. Critici verdachten hem er in het beste geval van dat hij geen nee kon zeggen en in het slechtste geval dat hij in de ban was van het sterrendom en de aandacht. Er volgde vrijspraak. In diezelfde tijd werd Dr. Nick tijdens het kijken naar een voetbalwedstrijd in de borst geschoten. Dat liep goed af en nog steeds is onbekend wie de dader was. Volgens het slachtoffer moest het wel een boze fan van Elvis zijn. Dat zei hij in 1993 tegen de Nederlandse filmmaker Jorrit van der Kooi.

Uiteindelijk mocht Nichopoulos in 1995 z’n vak niet meer uitoefenen, nadat bleek dat hij patiënten weer overdoses voorschreef. Volgens hem waren het mensen met chronische pijnen die niet te opereren waren. Hij gaf wel toe waarom hij het deed: ‘Omdat ik te veel om hen geef.’ Dat leverde hem een tweede bijnaam op: dr. Feelgood. Uit geldnood werd Nichopoulos een tijdje roadmanager van Jerry Lee Lewis en werkte hij voor FedEx. Op veilingen verkocht de ex-arts spullen die hij van Elvis had gekregen. Dr. Nick stelde op een gegeven moment zelfs een reizende tentoonstelling samen met attributen waarmee hij Presley altijd hielp. Het aanhoudende rumoer rond hem zou de makers van The Simpsons on top off all tot hun kwakzalvende immigrantentypetje dr. Nick ‘Hi Everybody!’ Riviera hebben geïnspireerd. In 2010 schreef Nichopoulos nog een boek over zichzelf en zijn oude baas. Ook al was intussen gebleken dat The King stierf aan hartfalen en niet aan te veel medicijnen, Nichopoulos begreep zijn lot als zondebok goed: ‘Ik denk dat het is omdat hij overleden is.’ Kaló parádeiso, Dr. Nick.
Gepubliceerd in nummer 2 - 2016 van Lychnari, Verkenningen in het Griekenland van nu
          

dinsdag 19 april 2016

Isotoon voedsel en paraplu-gespaakte wielen

De beroemdste wielerfilm van ons land werd gedraaid in Eindhoven. Geslepen crack Karel van Loenen spant de goedgelovige detaillist Gijsbert van der Kolk voor zijn versleten karretje. Met desastreuze gevolgen. Van Kooten en De Bie gaven de ondoorgrondelijke krochten van het koersmetier eeuwigheidswaarde. In een rondje om de Catharinakerk.

Het is het najaar van 1985 als de twee Haagse tv-persoonlijkheden naar Oost-Brabant afreizen voor de koersopnames van hun komische speelfilm. Op zondag 22 september wordt de profronde van Eindhoven verreden en de VPRO-ploeg filmt er Kees van Kooten als de listige wielrenner op leeftijd Karel van Loenen. Wim de Bie is zijn trotse sponsor (Schoenorama, het neusje van de schoenzalm!) en tevens zijn ongelooflijk onhandige ploegleider. Waarom de twee maatschappijkritische programmamakers naar de Lichtstad gaan is niet bekend. Misschien kenden zij Eindhovenaar Jan Gisbers, lid van het rondebestuur en zelf ploegleider.

Als het peloton gaat rijden volgen we Van Loenen -rugnummer 99- en consorten door de stad. Veel kantoren en appartementen aan de Vestdijk zijn er nog niet, je kijkt zo naar de Paterskerk. Vanaf hotel Cocagne kun je in de verte de stadsdommel zien liggen. Op het braakliggend terrein zijn net de laatste resten van sigarenfabriek Mignot & De Block opgeruimd. Onze held moet al snel opgeven, ondanks het enthousiasme van zijn ploegleider. Droog constateert Van Loenen: ‘Heel Kwantum rijdt tegen me.’ Om zijn sponsor te overtuigen dat het qua materiaal ook niet best zit, verzucht hij: ‘Ik moet paraplu-gespaakte wielen hebben, anders ben ik niet vooruit te branden!’ Van der Kolk trekt zich zijn verzorgende rol aan en oppert om voor de volgende koers uitsluitend ‘isotoon voedsel’ te nemen.


Van Kooten en De Bie wilden zoveel mogelijk clichés uit de wielersport aan elkaar rijgen en dat is gelukt. De Bie moet als bleue sponsor eerst nog wel worden ingewijd. Zo heeft hij het aan het begin van de film over ‘een racewiel’ en ‘le tour de la France’. Ook denkt hij dat ‘het rennen van wiel’ behoorlijk Nederlands is. Koot is meteen op dreef als Van Loenen (derde in de Ronde van Kortenhoef 1974!). Hij lepelt niet bestaande mederenners op als de Italiaan Bonafidenti, Jacques Plumeau en de Luxemburger Schtroumpf (smurf op zijn Frans). De leperd ziet ook direct brood voor zijn ‘nieuwe, kleine ploeg’ in de najaarsklassiekers. ‘Want de grote laten de kruimels dan aan de kleine.’ Verder is hij helemaal weg van ‘het systeem Raas’.

Gaandeweg vindt coureur Van Loenen steeds grotere uitvluchten om zijn bar slechte fietsen te maskeren. Zo zegt hij na de zoveelste nederlaag: ‘Het is te mooi weer geweest. Dan ben ik nu eenmaal niet op mijn best. Onweer en sneeuw heb ik het liefste. Dat de bliksem zo voor m’n wiel inslaat.’ Apotheose is dat hij zegt een Touretappe te hebben verloren omdat er voor zijn neus een sneltrein een flat inreed met veel slachtoffers tot gevolg. Uitgerekend Van Loenen stond, uitgerekend met 26 minuten voorsprong, voor de betreffende spoorwegovergang te wachten. ‘Wedstrijd afgelast. Logisch natuurlijk. Het waren wel Franse doden, maar ja, toch doden.’


Het loopt slecht af met de sponsor en in minder ernstige mate met zijn renner. Schoenorama gaat failliet, de curator kan kort zijn: ‘Het wordt een opheffertje.’ Dat is ook de ondertitel van de film: het relaas van een opheffertje. Aan het eind zijn de rollen omgedraaid: Van Loenen drijft een snackbar in Italiaanse stijl en Van der Kolk is zijn sandwichman, lopend reclamebord. ‘Stom, gewoon stom’, verzucht hij op straat tijdens zijn enige moment van zelfinzicht.


Voor de vlotte praatjes van Karel van Loenen stond Gerrie Knetemann model, al heeft hij zeker ook wat van de bravoureuze Leo van Vliet. Gijsbert van der Kolk werd gemodelleerd naar Joop Steenbergen, de baas van Kwantum Hallen die destijds de gelijknamige ploeg sponsorde. De schoendetaillist etaleert de dodelijke combinatie van formele ambtelijkheid en geveinsde avontuurlijkheid die veel geldschieters voor en na hem in het wielrennen aan de dag legden. In die zin ging het waarschuwend element in de televisiefilm drie decennia geleden al aan veel ondernemers en bedrijven voorbij.

Het volledige verhaal staat in de voorjaarseditie 2016 van Helden in de wielersport in Brabant, te bestellen via sportmediashop.nl.



 

dinsdag 12 januari 2016

Spring maar achterop Eddy!

Op de dag dat hij eigenlijk Luis Ocana had moeten verslaan, zat Eddy Merckx bij mijn zus achterop een tandem. De beste wielrenner ter wereld was naar Ulvenhout gekomen, het eerste dorp in Brabant waar hij een koers reed. Deze zomer werd de kannibaal zeventig, tijd voor het verhaal bij een ontmoeting hors categorie.

Hij voelde er duidelijk niet veel voor, was in zichzelf gekeerd, zoals we dat van hem kenden, maar kwam toch onze kant op. Daar stond de tandem al klaar die Loes, mijn jongste zus, snel uit de schuur had gereden. Het idee om met de grootste renner ter wereld op de foto te gaan, was enkele ogenblikken eerder geboren. Het was de dag van de Ronde van Ulvenhout en we wisten dat Eddy Merckx mee zou doen. We hadden er alleen geen idee van dat hij zijn Mercedes bij onze buurman zou parkeren om zich te verkleden, de wedstrijd te rijden en zich daar weer op te frissen en om te kleden. Toen we de auto met Belgische nummerplaat zagen staan en ook zijn vrouw Claudine signaleerden, gloorde er een plan.
Schoorvoetend gingen we op Merckx af. Hij probeerde zich eerst nog te onttrekken aan een ontmoeting, maar in de lichte opwinding om hen heen sloegen we onze slag. ‘Eddy, zou je even op onze tandem willen gaan zitten voor een foto?’ We hadden hem al in het zicht klaargezet, op zijn blinkende nieuwe standaard. Even grijnsde de vedette toen hij de zwarte, dubbele fiets van die Ollanders zag staan. Oké, als het niet te lang duurde, wilde hij wel even meewerken. Eddy liep met mijn zus en mij naar het weggetje waar de tandem stond opgesteld. Hij was eigenlijk helemaal niet de wielrenner zoals wij hem van de televisie kenden. Wijde blouse, korte broek, opgetrokken sokken en onhandige slippers, wij twijfelden er werkelijk even aan of we wel met de grootse wielrenner aller tijden opkuierden. Maar het was echt zo.

Ik droeg mijn Russische camera, een aanbieding uit de Wehkampgids, voor mijn buik. Lubitel was het merk, je krijgt er grote negatieven en dus scherpe foto’s mee. Eddy zag het een beetje argwanend aan, hij had het idee -en dat klopte helemaal- dat het wel iets langer kon gaan duren dan hij wilde. Maar mijn zus toonde hem trots de tandem en ging er zelf alvast omstandig op zitten, nou ja, ze bleef er min of meer in de houding ongemakkelijk bij staan, ik denk van de zenuwen. Ze droeg een afgeknipte spijkerbroek -nogal hip in die tijd- en een T-shirt van Heineken. Het waren de jaren dat tieners zich nog onbekommerd in kleding van alcoholische snit konden hullen. Eddy schoof bij haar achterop en keek verwachtingsvol en licht gehaast naar mij. Ik kreeg ze samen in de zoeker, nog even scherpstellen, de ster begon al wat onrustig heen en weer te schuiven en klik, daar was de foto. Merckx begon meteen af te stappen. Ik riep: ‘Nog eentje’ en zijn gezicht betrok. ‘Pffffff……’ Met tegenzin bleef hij nog even zitten, maar zijn donkere trekken spraken boekdelen. Vandaar ook dat we alleen de eerste foto publicabel achten. De tweede ben ik trouwens kwijt, of hij ligt op een plek die ik niet ken, dat is toch een verschil. Het had de grote coureur nu lang genoeg geduurd en hij stapte resoluut af. Langzaam liep hij richting gastgezin, vrouw, auto en ploegmaats, terwijl ik mijn camera dichtklapte. Onze onverwachte ontmoeting met Eddy was geschiedenis.
Ulvenhout -en vooral het buurtschap Geersbroek waar wij woonden- was voor even het middelpunt van de wereld. Al leek diezelfde wereld ook een paar minuten compleet afwezig tijdens dat speciale fotomoment op die doordeweekse woensdagmiddag. Want dat het een bijzondere gelegenheid was, dat staat vast. Zo vaak kwam Merckx niet in Nederland, laat staan in Brabant. Lopen we er zijn lange, lange erelijst maar eens op na. Wat reed hij allemaal aan flarden binnen onze grenzen? Het zal aan zijn Italiaanse, Belgische en Franse sponsors gelegen hebben, maar hij is erg weinig in ons land geweest. Wie diep in de archieven duikt, ziet dat Merckx in de dertien jaar dat hij prof was twintig keer in Nederland in actie kwam, waarvan slechts driemaal in Brabant. In Ulvenhout koerste hij in 1973 zelfs voor de allereerste keer in onze provincie. Pas drie jaar later verscheen hij in Valkenswaard op het avondcriterium dat daar toen nog verreden werd. Merckx werd er tweede. De laatste keer dat de grootste renner aller tijden in Brabant te zien was -in 1977- ging hij in Boxmeer met de hoogste eer strijken. Een afscheid in stijl mag je dat noemen. Statistisch gezien komt onze wielerprovincie er bij de Kannibaal maar bekaaid vanaf: van de 525 koersen die Merckx won, behaalde hij er welgeteld 1 in Brabant.

Het verbaast mij eigenlijk dat ons fotomodel tegen wil en dank, die van 1965 tot 1978 professional was, hier zo weinig in actie is geweest. Ik had al een vermoeden, maar zijn palmares bewijst dit nog eens. Als we de kampioenschappen, Zesdaagsen en grote koersen niet meerekenen, was een individueel optreden van Merckx in Nederland zelfs een ware zeldzaamheid. Dat mijn zus en ik hem dan ook mochten treffen in de zomer van 1973, mag gerust een mirakel heten. Achteraf gezien, met de kennis van nu kun je zeggen, kwam er wel enige voorzienigheid bij te pas. Zo ontdekten we jaren later dat Loes en Eddy op dezelfde dag jarig zijn, 17 juni. Dan kan het allemaal geen toeval meer zijn geweest natuurlijk.

Het volledige artikel staat in de najaarseditie 2015 van HELDEN in de wielersport in Brabant. ISBN: 978.94.6021.024.2

maandag 13 juli 2015

Olijke Woutje trekt meer volk dan Tommies

De Tour start deze zomer voor de zesde maal in ons land. Bijzonder, maar lang niet zo bijzonder als de eerste keer natuurlijk. Vooral omdat de ronde toen, in 1954 in Amsterdam, zich voor het eerst buiten Frankrijk liet zien. Die meer dan speciale Tour rolde onze provincie binnen via de Moerdijkbrug en verliet Brabant weer bij Strijbeek. Dit grensgehucht werd even aan de vergetelheid ontrukt.

Het wereldnieuws stond die zomerweken al uitgebreid in de nationale en lokale kranten. Sportliefhebbers snakten, na de Elfstedentochttriomf van Jeen van den Berg, naar een nieuwe apotheose. Ze werden op hun wenken bediend. De 41e Tour de France kwam naar Les Pays Bas, omdat ons land een jaar eerder het ploegenklassement had gewonnen. En warempel, de moeder aller rondes zou tijdens de eerste etappe van de hoofdstad op weg naar Brasschaat (B) ook door het Brabantse dorpje Strijbeek komen.

Dus op die doordeweekse donderdagmiddag 8 juli onderbraken twee ooms en mijn vader op tijd hun werk om het spektakel vanaf de eerste rij mee te maken. De ene oom was net getrouwd, de andere had pas verkering en allebei verdienden zij de kost als tuinder. Mijn vader kende mijn moeder al en had nog niet zo lang een baan bij een inkoopcombinatie aan de Ginnekenweg in Breda. Hij nam voor de gelegenheid een van zijn eerste ‘snipperdagen’ op. Hun vader, mijn opa, wees de broers er nog op dat het werk op het land vooral niet te lang onderbroken mocht worden. Ja pa... Zo rond half vier gooiden mijn ooms de schoffels tegen de grond en liepen zij met mijn vader over een zandpaadje vanaf de Markweg binnendoor richting Strijbeekseweg.

Daar stond tegen die tijd een ongekend grote menigte mensen. Zelfs de bevrijding door de Engelsen, de well-known Tommies, had niet zo veel volk op de been gebracht. Vooral vanuit de regio West-Brabant waren er talloze bermtoeristen naar de Rijksgrens getrokken, goeddeels fans en familie van Woutje Wagtmans, Wim van Est en de andere Brabanders in de vaderlandse Tourploeg: Nico van Est, Adri Suykerbuyk, Thijs Roks en Jules Maenen.

Het was goed toeven in de zwoele zomerzon tussen het volk langs de destijds nog met straatklinkers belegde Strijbeekseweg. Langzaam naderde de Tour! Twee motorrijders kondigden de komst van koploper Wagtmans aan. Het peloton joeg op hem en de drie broers zagen de grote groep snel dichterbij komen. Even reden de mannen van roem en eer vlak voor de voeten van mijn ooms en vader. Ze konden ze bijna aanraken en juichten de sporthelden uitzinnig toe, net als iedereen langs de route. Het was een moment en een beeld dat mensen zich nu nog herinneren.

In een vloek en in een zucht was het ook weer voorbij, dat gesloten blok van 109 racende renners. Iets verderop, voorbij de douane en de Koninklijke Marchaussee die de grens bewaakten, stond een tante van mij met haar verkering. Dat was op Belgische grond en bij het plaatselijke café blies de gekende fanfare Voor Eer En Deugd uit Meersel-Dreef opgewekte deuntjes. Misschien wel wat Mambo’s, een muziekstijl die toen sterk in opkomst was.

Intussen keerden mijn ooms en vader opgetogen terug naar de akkers met hun lange voren en eindeloze rijen gewassen. Mijn opa constateerde tevreden dat de frambozen en boontjes weer netjes werden aangeschoffeld. Goed werk jongens, zo vlak voor de drukke oogsttijd! Niet veel later won Wagtmans in Brasschaat de spurt van de weggebleven kopgroep en kon hij eindelijk het kruiselings rond zijn lichaam geplooide tuubke afdoen.

Een onvergetelijke dag kwam aan zijn einde. Nog maar vijf maanden eerder had Tourdirecteur Goddet bekend gemaakt naar Nederland af te reizen. Voor precies honderdduizend gulden ging de eer naar de hoofdstad. Maar in Strijbeek had iedereen voor minstens honderdduizendenéén gulden plezier. Bovendien waren mijn ooms, tante, mijn vader en al die andere wielerliefhebbers onderdeel van een historisch moment: de laatste keer dat de eerste Tour in Nederland was.

De volledige versie is gepubliceerd in Helden nummer 17, voorjaar 2015
 

maandag 26 januari 2015

De speaker met de nachtclubstem

Al veertien jaar is de godfather van de Nederlandse wielerspeakers niet meer onder ons. Met zijn velourse stemgeluid en ongelofelijke stielkennis bereikte hij een legendarische status. In de achtendertig jaar die deze spraakwaterval op de meet werkte, interviewde hij alle grote en kleine renners op aarde. De Draai van de Kaai was het troetelkind van de onvergetelijke causeur, amuseur en getogen Roosendaler Chris Delbressine.

Snijders-Chaam, een warme zomerochtend ergens aan het eind van de jaren ‘70. Vanuit Ulvenhout pakken de eerste wielerliefhebbers de zandweg langs landgoed Valkenberg om via de gerichtste route het parcours van de Acht van Chaam te bereiken. Een handvol boerderijen, een kruispunt, een oude bergmolen, veel meer is het gehucht Snijders niet. De supporters koersen doelgericht af op het al jaren wiekloze staketsel. Zij weten dat ze in het aanpalende weiland hun fietsen kunnen stallen. Naarmate ze het nogal treurig stemmende bouwwerk naderen,  horen ze steeds beter het geluid van de Acht. De microfonist van dienst doet voorkomen alsof de koers al op hen wacht. ‘Akkooorrrd, heren coureurs’, klinkt het voor de net gearriveerde sportliefhebbers door de mechanische luidsprekers langs de Heikantsestraat.  Ze knikken verwachtingsvol naar elkaar. Het is goed, de kaartjes en programmaboekjes kunnen worden gekocht, Chris gaat ze weer door een mooie koersdag leiden.


Die Chris, dames en heren Helden-lezers, was Chris Delbressine. De karakteristieke wielerspeaker uit Roosendaal die bijna vier decennia lang het Nederlandse koerspubliek informeerde en amuseerde. Voor velen was hij zowel een trendsetter als een eminentie en hij werd geprezen om zijn neutraliteit. Met zijn karakteristieke, diepe en soms bulderende stem zorgt hij voor ambiance, jaren voor dat woord een cliché wordt. Mensen die zich hem herinneren van de duizenden Nederlandse criteriums, meerdaagse wedstrijden en Zesdaagsen, spreken van een nachtclubgeluid, een spraakwaterval, een jazzy timbre. Ook valt het woord velours en dat is een buitengewoon treffende omschrijving van zijn stemgeluid.
Hij wil vooraf ook weleens polsen of de coureurs misschien wat onderling afgesproken hebben, maar die laten zich niet in de kaart kijken. Hoe de heren tijdens de criteria ‘de huur ophalen’ -dixit De Kneet- blijft ook onder Delbressine in nevelen gehuld. Van een heel andere orde is een gesprek dat Delbressine met Leo Duyndam heeft, kort voor de start van een Acht van Chaam. We horen de typische humor van een baanrenner. Als Delbressine vraagt wat hij van de rondemiss vindt, zegt Duyndam spontaan: ‘Ik denk dat we vandaag allemaal maar voor de tweede plaats moeten rijden’. Die miss was overigens de bekende Brabantse zangeres Corry Konings, koningin van het levenslied en dit jaar maar liefst vijfenveertig jaar in het vak.

Het lijkt korter geleden, maar Delbressine stopt in 1994, nu twintig jaar geleden. Dat doet hij tijdens ‘zijn’ Draai van de Kaai. Waar Miguel Indurain de grote held is, na vier Touroverwinningen. De scheidende speaker mag er voor de allerlaatste keer de absolute sprinter uit die tijd als winnaar afkondigen: Djamolidin Abdoesjaparov. Een krant kopt ‘Mikrofonist uitgepraat’ en zo is het precies. De tweede maandag na de Tour zal in Roosendaal nooit meer hetzelfde zijn. Na zijn afscheid is het hem nog zes jaar gegeven van het leven te mogen genieten. De meesterspreekstalmeester overlijdt op vier december 2000 in Sittard en wordt vijf dagen later gecremeerd in Geleen, waarna hij wordt bijgezet op de begraafplaats Nieuwdorp-Stein. De mens Delbressine moest al na 72 ronden afsprinten, maar de speaker Delbressine mocht maar liefst 38 ronden samen met het Nederlands wielerpubliek oprijden.

Terug naar het eind van de jaren ’70. Het loopt al tegen de schemering als de Ulvenhoutse wielerfanaten het verlaten weiland bij de oude molen van Snijders weer opzoeken. Hun fietsen hangen scheefgezakt tegen het roestige prikkeldraad. Wie had er nou ook alweer gewonnen, vraagt er een. Want dat gaan ze me thuis vragen. Zeggen we straks wel, roept er iemand. Anders ben je het alweer kwijt voor we op ‘t Gatbroek zijn. Ze hijsen zich, vanwege de glazen Skolbier, enigszins licht in het hoofd in het zadel en peddelen terug, richting de boerderijen en het oude landgoed Valkenberg. Het was een mooie Acht, overpeinzen ze al slingerend over de weggetjes. De renners en Chris Delbressine hebben weer voor echt spektakel gezorgd. Afspraak voor volgend jaar, heren? Akkooorrrd.

(Volledige versie verscheen in Helden nummer 16, najaar 2014, ISBN 978.94.6021.016.7)


 

dinsdag 24 juni 2014

Het credo van de koers

De tv-motoren scheurden vliegensvlug langs de frêle vrouw, maar je zag haar wel degelijk. Een klappende, witte zuster in de finale van Milaan-San Remo dit jaar. Haar enthousiaste aanmoedigingen op de dag des Heren voor de kloosterpoort maakten de vraag weer actueel: hoe katholiek is wielrennen eigenlijk?

Als gedoopte, braaf zijn communie gedaan hebbende en van het Heilig Vormsel voorziene wielerliefhebber, ben ik geneigd te zeggen: zeer katholiek. En niet alleen omdat tv-kapelaan en herdershond Erik Odekerke ooit op een damesfiets in opdracht van de KRO een helling afstuiterde. Neem alleen al de criteriumorganisatoren die een worst offeren aan de Heilige Clara, renners die een kruis slaan bij het vertrek en de meer dan spreekwoordelijke ‘rondjes om de kerk’. Om nog maar te zwijgen van de patrones van de coureurs, de Heilige Madonna del Ghisallo aan het Italiaanse Comomeer, waar in haar wielerkapel een eeuwige vlam brandt voor alle overleden renners.

Criteriums zijn de erediensten die ter intentie van de wielersport worden gehouden. Ze hebben van oorsprong alles te maken met kermis, dat van kerkmis komt, en die vaak met een koers erbij werd gehouden. Kaartjes voor deze wedstrijden zijn als aflaten, centen voor het offerblok. De vele vrijwilligers zijn de misdienaars, terwijl de ordebewakers, vaak politie, een soort van suisse zijn. Ondertussen houdt de speaker als een priester volgens vaste patronen de kerkgangers bij de les. ‘Daar komen de mannen. Het spel is op de wagen. De kleppers gooien nu alle remmen los, ja ja ja ja!’ Collectanten lopen tijdens de dienst rond voor goede doelen.

Het bellen voor de laatste ronde is directe familie van het rinkelen van de altaarschel bij de offerande. Langzaam schrijden de rondemissen naar voren om als onkreukbare engelen, Heilige maagden, de mannen te kunnen belonen. De leiders doen nog gauw een schietgebedje in de laatste kilometer, om de zegen over hun slafelijke arbeid af te smeken. Zodra de uitverkorenen gefinisht zijn, gaat het tabernakel open waarin zich de gladiolen bevinden. En het stoffelijk lichaam van de ereprijs: de graal, de kelk, die voor deze gelegenheid beker heet. Op het podium, liever het zoenaltaar voor de intronisatie, is niet voor niets plaats voor drie heren, samen vormen zij de Heilige drie-eenheid. De winnaar gooit na de omgang de bloemen in het publiek als een afscheidszegening.

De ronde van Vlaanderen heet al lang Vlaanderens Mooiste, maar de buiten categorie eretitel van deze voorjaarsklassieker is toch wel de Hoogmis van het wielrennen. In die koers komt alles samen. Uitgangspunt is dat wielrennen spelen voor het volk zijn, dat na veel harde labeur ontspanning zoekt. Deze wedstrijd levert een enorme begankenis op, een geweldige toeloop van mensen. Zoals elke koers is ook deze een kruisweg. Die door de hel naar de hemel loopt, met voor iedereen soms een tijdje tussen hoop en vrees in het vagevuur vertoeven. En is het geen kruisweg, dan toch zeker een processie. Op deze belangrijke, vaste gedenkdag in het wielerjaar kunnen renners en toeschouwers eren, danken, om hulp vragen en boete doen. Renners zijn dan mensen tussen de mensen, het zijn mensenzonen. Ze lijden voor ons en zijn gekomen om ons te bevrijden van onze dagelijkse beslommeringen. Renners blijven pelgrims, martelaren. Ze worden geen afstandelijke koningen, want de doornenkroon en het natte slappe washandje zijn nooit ver weg. Niet voor niets wordt deze Hoogmis in de passietijd opgevoerd. In het zweet des aanschijns zult gij uw brood verdienen, passie is nu eenmaal gesublimeerd lijden. Of je nu Mattheus of Tom heet. Of Fabian.

Meerdaagse wedstrijden hebben zo hun eigen rituelen die haken aan het katholicisme. Niet toevallig duren grote wielerrondes vaak een of meer octaven, perioden van acht dagen. Het zijn lange kruiswegen voor coureurs, waarbij elke statie vermomd is als etappe. Bij vertrek en aankomst kussen renners het gouden kruisje dat om hun nek hangt. Een grote ronde is een eucharistieviering rondom minimaal drie heren, heel veel misdienaren, enkele beschermengelen en heel, heel veel volk. De mannen zijn kardinalen op wielen die onderweg uit hun midden de paus van de dag kiezen. Renners zijn de priesters, hun woord is Heilig en hun daden bovenmenselijk. Zeker, er is ook argwaan en ongeloof, maar er is vooral hang naar wierook en een sterk geloof in het mysterie van de koers. Toeschouwers aanbidden hun renners tijdens hun strijd in het aardse tranendal, om zo in de wielerhemel te komen. Radio Vaticaan is de koersradio geworden. Renners zijn hier op hun best belijders en op hun slechts martelaren die op het rooster sterven. Grote ronderenners zijn altijd mystieke mensen. Uitverkorenen, die eerst een zuivering moeten doorstaan, dan de verlichting ontvangen en uiteindelijk de beschouwelijke fase bereiken. Sommige oud-coureurs schoppen het zelfs tot titelheilige en krijgen een naar hen genoemde koers.

Al preken we in Brabant dan voor eigen parochie, het lijkt wel zeker dat er geen sterker verband te vinden is tussen een geloof en een sport dan tussen het Rooms-katholicisme en de wielrennerij. Misschien moet een insider uit de provincie er maar definitief uitsluitsel over geven. Zo mogen we Egon van Kessel, oud-bondscoach, ploegleider en Kerkdrielnaar, toch wel noemen. Van hem is deze veelzeggende uitspraak: ‘Twee Nederlanders hebben ooit de Tour de France gewonnen, Jan Janssen en Joop Zoetemelk. Zij zijn allebei katholiek. Dat is geen toeval.’

 
 
 

maandag 28 april 2014

Trouwe soldaten van dauw

Een strandvakantie met spookprocessie toe. Dat kan aan Kreta’s warme zuidwestkust, bij Frangokastello. Ieder voorjaar trekt er een geestenstoet. Zinsbegoocheling, Libische strijders of realiteit?

Frangokastello, niet ver ten westen van het populaire badplaatsje Plakias, staat op zwaar bevochten grond. Al tussen 1371 en 1374 werd de bouw van dit Venetiaanse fort door de bevolking tegengewerkt. Viereneenhalve eeuw later werd op dezelfde plek een belangrijk hoofdstuk aan de Griekse onafhankelijkheidsoorlog (1821-1832) toegevoegd. Aanvoerder Hatzimichalis Dalianis trok zich in mei 1828 met 600 soldaten in Frangokastello terug om de strijd aan te gaan met 8.000 Ottomaanse Turken. Na zeven dagen vechten bleken er 335 Grieken te zijn afgeslacht, ten koste van 800 Turkse levens. Dalianis’ lichaam werd door een zuster van het nabije klooster Agios Charalambos verbrand. De resten van zijn medestrijders werden door de Turken over de kasteelmuren gegooid. Op een dag stak er een sterke wind op vanaf de duinen bij het nabij gelegen Orthi Ammos strand en werden alle lijken met stuifzand toegedekt. Maar omdat ze geen echte begrafenis kregen, zijn de zielen van de soldaten gaan dolen.

De bevolking noemt ze drosoulites, schaduwen van dauw. Dat heeft te maken met het moment waarop zij verschijnen. Het spookleger vertoont zich eind mei, begin juni, kort voor de zon opgaat, als de zee kalm is en de atmosfeer erg vochtig. De stille mars duurt ongeveer tien minuten, totdat het licht is. Wetenschappers bogen er zich hun hoofden al over en sommigen denken dat het luchtspiegelingen uit Afrika zijn. Maar het kunnen ook optische reflecties van de eerste zonnestralen in de ochtendnevel wezen. Een sluitende verklaring is er anno 2014 nog steeds niet.


Hoefgetrappel
De finale slag bij Frangokastello vond plaats op 17 mei 1828. Om die reden manifesteren de verschijningen zich altijd tussen 17 mei en uiterlijk 10 juni. Wat is er volgens getuigen te zien en te horen? Ze hebben het over zwarte schaduwen in menselijke gedaante, lopend en rijdend op paarden of ezels en flink bewapend. Het gezelschap beweegt zich in een lange, aaneengesloten rij van het kloostertje Agios Charalambos naar het Venetiaanse fort. Diep zwijgend, onder dof hoefgetrappel en het monotone geluid van stappende laarzen. Na een kort halthouden bij het kasteel gaat de droevige rij figuren in gestaag tempo, alsof ze op weg zijn naar het slagveld, richting de zee. Soms horen getuigen stemmen of wapengekletter. De groep reageert nergens op en slaat geen acht op de omgeving. Als iemand de leden van de donkere stoet nadert, wijken zij direct naar zee. Het spookleger bestaat volgens de overlevering uit een deel van de Griekse soldaten die bij de slag sneuvelden. Sindsdien keren zij bijna ieder jaar terug, om te herinneren en om herinnerd te worden.

De vroegste officiële registratie van het fenomeen dateert uit 1928. Een achterkleinzoon van de aanvoerder van destijds, Christos Dalianis, schreef er een artikel en rapport over voor een tijdschrift over psychologie. Daar stond ook een verklaring voor het verschijnsel bij. De psycholoog Angelos Tanagras suggereerde dat het een luchtspiegeling is, waarbij door atmosferische omstandigheden taferelen aan de andere kant van de zee -de kust van Libië- worden teruggekaatst. Tegelijkertijd zei hij dat de afstand daar wel te groot voor zou kunnen zijn. Die is inderdaad ruim 300 kilometer -naar Tobroek- en dat lijkt te ver voor zo’n reflectie. Het Griekse eilandje Gavdos -zuidelijkste punt van Europa- ligt op slechts 35 kilometer afstand tegenover Frangokastello, maar ook dit lijkt geen aannemelijke bron voor een luchtspiegeling.


Mist
Volgens de plaatselijke bewoners zijn de drosoulites ongevaarlijk en doen zij onschuldige mensen niets. Dat ze de laatste jaren wat minder opdoemen, komt volgens sommigen door de opmars van het toerisme rond Frangokastello. De drosoulites worden genoemd in een mandinada, een Kretenzer dichtvorm. Naam van de schrijver en het jaar waarin het werk aan hem ontsproot, zijn niet meer te achterhalen. Maar rond 1900 lijkt, gezien het taalgebruik, aannemelijk. Vrij vertaald uit het Engels luiden de laatste twee regels: Wat wensen zij en wat willen zij dat er herinnerd wordt? Zij die daar afgeslacht werden, zo dat de bergen trilden…


Nog steeds spreken de drosoulites tot de verbeelding. Niet alleen als geestverschijningen, ook als inspiratiebron. Bijvoorbeeld voor kunstenaars en artiesten. Zo zijn er op internet verschillende filmpjes, liedjes en foto’s over te vinden. De naam leeft voort in appartementen, reisgidsen, blogs, tv-series, taverna’s, hotels en een culturele week in Frangokastello. Hun illustere faam reikt inmiddels tot ver buiten Kreta. Het schimmenleger heeft zelfs een eigen Wikipedia-pagina en dat moet betekenen dat het bestaat. Toch?



.